image551Hoe het allemaal begon

Op een dag fietste ik door de omgeving en zag vlakbij Spaubeek een groep Afrikanen over straat lopen. Er welde liefde voor hen in mij op en ik wilde direct afstappen om een babbeltje met ze te maken, maar ik deed het niet… Ik fietste door, gefrustreerd, terwijl ik tot God riep en mezelf verweet dat ik ze niet aangesproken had.

De volgende dag zag ik in een plaatselijk krantje dat er in het asielzoekerscentrum van Spaubeek vrijwilligers werden gevraagd voor de bibliotheek. Ik reageerde direct en werd aangenomen. Het centrum was toen net een paar maanden aan het draaien.

Natuurlijk zorgde ik ervoor dat er gauw wat christelijke lectuur bij de verzameling boeken kwam in de bibliotheek en dat er wat gore boeken verdwenen. Dat laatste wilde ik niet stiekem doen ten opzichte van de andere vrijwilligers die daar werkten en ik stelde voor wat selectie te doen. Ondertussen had ik trouwens ook enkele tientallen bijbels in allerlei talen van Open Doors gekregen en een ereplaatsje gegeven in de bibliotheek.

De donderdag had ik voor mijn rekening genomen, wat de bibliotheek betreft. Na enkele weken liepen er een Togolees en iemand van Ivoorkust binnen. Deze laatste zag een christelijk boek (‘Ik had een meisje lief’ van Walter Trobish) en reageerde enthousiast en we raakten aan de praat. Na wat gesproken te hebben, nodigde ik hen beiden uit om diezelfde avond bij ons in de kerk een dienst bij te wonen. Ik had net een zestien jaar oud Mini-Coopertje voor 150 gulden gekocht, dus daar gingen we dan die avond.

Spaubeek02Het komische van het verhaal is dat die Togolees, Lucas, helemaal geen christen was, maar een communist die zijn vriend naar de bibliotheek had meegenomen om een goed boek over het communisme voor hem te zoeken, om hem daarmee te overtuigen. Toen ik ze beiden voor de dienst uitnodigde durfde Lucas, geen nee tegen de ‘blanke man’ te zeggen, zoals mij later werd uitgelegd.

Die donderdagavond was fijn en de volgende week kwamen ze weer. Het was hartje winter en Lucas kwam in een korte broek, met blote voeten in sandalen en een T-shirt aan. Hij was waarschijnlijk nog niet op het idee gekomen dat kleren zouden kunnen helpen tegen de kou.

Die avond werd er een oproep gedaan voor bekering en Lucas reageerde onmiddellijk, liep naar voren en ging voor in de kerk direct op zijn knieën (rillend van de kou).
Het vuur werd in hem aangestoken en hij nodigde daarna de een na de ander uit om mee naar de kerk te komen. En daar ging het oude Mini-Coopertje op en neer, zondags en donderdags.

In onze kerk is er tijdens de diensten op een gegeven moment gelegenheid om hardop te bidden. Lucas had dan de gewoonte zijn vrienden zo af en toe in de rug te prikken om aan te geven dat ze ook moesten bidden, of ze nou bekeerd waren of niet. Ik had hem daar eigenlijk op aan willen spreken, maar was daar nog niet aan toe gekomen. Hij deed het weer bij een van hen en die begon prompt te beven en intens in tongen te zingen. Spaubeek01Ik dacht: ‘dat is vast een doorgewinterde pinksterchristen.’ Het zingen klonk overigens prachtig. Wat bleek nu: deze Zaïrese man was geen christen, maar kwam op het moment dat er in zijn rug geprikt werd tot overgave aan God en ontving prompt de heilige Geest. Hij had op dat moment net dat kleine laatste zetje nodig. Niet lang daarna werden hij, Lucas en twee andere Zaïrezen in water gedoopt. Voor die gelegenheid was er een Zaïrees zangkoortje opgericht.

Ondertussen was het aantal Afrikaanse kerkbezoekers gestegen tot zo’n 8 à 10 personen.
In diezelfde tijd was er een flinke strijd ontstaan in het asielzoekerscentrum. Ik had iedereen tegen me, aangezet door twee dames die vrijwilligsters waren in de bibliotheek (de aanleiding daartoe was dat ik voorgesteld had de boeken wat te selecteren). Ik zou mensen dwingen mee te gaan naar de kerk, mijn geloof opdringen, enz. Het typische was, dat ze met de Jehova’s Getuigen helemaal geen moeite hadden.

In feite had ik alleen Nazaire en Lucas de eerste keer uitgenodigd, de rest ging vanzelf, daar hoefde ik niets aan te doen. Gelukkig nam een medewerkster van het centrum, die verantwoordelijk was voor de vrijwilligers daar, het voor me op. Na enkele maanden was de situatie dermate veranderd dat asielzoekers zelfs naar mij doorverwezen werden door de medewerkers van het centrum.Spaubeek05

Dat werk in de bibliotheek heb ik zo’n 4-5 jaar gedaan. In die tijd zijn er veel mooie dingen gebeurd. Ik ervoer vaak een duidelijke leiding van de Heilige Geest om bepaalde mensen te benaderen en had gelukkig ook de beschikking over veel foldertjes in allerlei talen, zelfs in allerlei dialecten, dat Script Gift Mission uit Londen mij regelmatig in overvloed toezond. Ook van de Evangelische Ausländer Dienst kocht ik regelmatig cassettebandjes met muziek en boodschappen in allerlei talen, om daarvan kopieën uit te kunnen delen.

Regelmatig werden er bijbels uit de bibliotheek gestolen. Onze voorganger reageerde verontwaardigd toen hij dat hoorde, en gelijk had hij. Open Doors, van wie deze bijbels kwamen, reageerde met ‘Prijs de Heer!’ en zij hadden ook gelijk…

Wonderen van voorziening

Naar de kerk rijden, de vertaalinstallatie aanschaffen en onderhouden, bijbels en cassettebandjes uitdelen, af en toe mensen thuis uitnodigen voor het eten, soms een verjaardagscadeautje; die dingen doen en tegelijk op bijstandsniveau moeten leven doen een mens de ogen naar boven opslaan. En God voorziet!

De meeste kosten werden gedekt door een stacaravan die ik ‘s zomers verhuurde. Dankzij de vriendelijkheid van een notaris kon ik heel goedkoop een stichting beginnen, wat voor de financiële gang van zaken veiliger was.

De onkosten van het vluchtelingenwerk waren gemiddeld zo’n 400 gulden per maand. Enkele malen kwam er als antwoord op gebed een flink bedrag binnen. Enige tijd heeft de kerk zelf ook bijgedragen in een gedeelte van de vervoerskosten. Het vervoer was over het algemeen de grootste onkostenpost.

De eerste groep asielzoekers waren gek op het Mini-Coopertje. Er konden ‘makkelijk’ vier volwassenen achterin. Maar een andere auto leek mij toch wijs. Ik kon deze ‘auto’ inruilen voor een veel jongere Renault 5 met bijbetaling van 100 gulden. Na enige tijd bleken andere banden noodzakelijk. Ik zocht tweedehands banden maar vond ze nergens. Iemand, die mij zag zoeken, zei spottend: ‘Je bidt toch altijd voor alles?’ Dat was ik dus even vergeten… Ik nam me voor niet meer te zoeken, maar ervoor te bidden en gewoon te wachten. (Is dat verstandig en theologisch verantwoord? Ik dacht toen van wel). Tien dagen later werd er aan de deur gebeld. Ik deed open en er bengelde een paar autosleutels voor mijn neus. Die sleutels bleken te passen op een Renault 18, die twee jaar probleemloos de zaak des Heren heeft gediend. De vrouw die me dit schonk deed dit uit dankbaarheid voor wat wij, mijn broer en ik, voor haar betekend hadden enige jaren daarvoor, toen we op een woonwagenkamp woonden. Toen ze de auto aanbood wist ze niet eens of ik er wel of niet al een had, we hadden elkaar al geen jaar meer gezien.

Na twee jaar moesten de koppelingsplaten vervangen worden, en nog meer, en daar had ik geen geld voor. Dus naar de sloop. En toen maar weer bidden, voor een busje dit keer. Na een tijdje kwam een zuster naar me toe om te zeggen dat ze ‘in de geest’ gezien had dat er een busje was, maar dat er nog een barricade tussen zat (om zo’n zuster met zo’n boodschap op je af te kunnen krijgen moet je in een pinkstergemeente zitten denk ik…). Die boodschap vertelde ik aan een vriend. ‘Misschien ben ik die barricade wel,’ zei hij. Hij had net een busje gekocht en die mocht dus voor dit werk gebruikt worden. Weer een jaar gered… Toen dat wegviel ging ik weer in gebed voor een busje. Ondertussen had ik een baantje aangenomen bij een taxibedrijf en kwam ineens op het lumineuze idee om aan de baas te vragen of hij een oplossing had. Geen probleem, voor brandstofkostenvergoeding heb ik twee jaar lang een tot twee busjes mogen gebruiken, minimaal tweemaal per week. ‘God zal uw bedrijf ervoor zegenen,’ had ik hem beloofd, en kort daarna is zijn bedrijf inderdaad zo’n drie keer zo groot geworden. Toen viel die voorziening ook weer weg.

Spaubeek03Maar weer bidden voor een busje. En weer, en nog meer, en weer. Maar niks. ‘Heer, als u me geen busje wilt geven, geeft U me dan minstens een klein autootje!’ (Het was zo moeilijk om iedere keer mensen te charteren om voor vluchtelingen te rijden, ik kon er niet meer tegen). Zaterdagavond riep ik die noodkreet uit en maandagmorgen belde een broeder mij op; ‘Wil je een auto hebben?’ Ja dus. Ik weet niet eens meer wat voor ‘n merk het was, maar het reed trouw, totdat de trouw op was… Ondertussen bleef ik voor een eigen busje doorbidden. ‘Heer, geef me alstUblieft 40.000 gulden.’ (Dat leek me een redelijk bedrag.) En op een gegeven moment ontving ik 20.000 gulden zodat ik een ‘half getuigenis’ in de kerk kon geven. Maar voordat ik een busje gevonden had en voordat het eindelijk door de rompslomp van het invoeren heen was, was het vervoer weer in nood gekomen. ‘Heer, alstUblieft een auto.’ Een dag later kreeg ik een Opel ‘duur’, die reed dus te duur en die heb ik weer weggeven aan christenen die van ver kwamen en geen vervoer hadden. ‘s Morgens weer: ‘Heer, alstUblieft een auto,’ en drie uur later stond er weer een voor de deur (oefening in gebed baart kunst). Met deze Ford Taunus heb ik kunnen rijden totdat het Volkswagenbusje beschikbaar was. Halleluja!

Spaubeek04Nu bleek waarom ik nooit eerder zelf een busje had gekregen. De belasting lag veel te hoog. Maar net twee maanden voordat God me het geld gaf om er zelf een te kopen was de wet veranderd, zodat busjes op geel kenteken een camper kunnen worden en nog maar een kwart van de belasting hoeven te betalen. Dus heb ik gauw een camper van dit Volkswagenbusje gemaakt en nog plaats overgehouden om zeven personen mee te kunnen nemen (en de rest). Ook de verzekering bleek stukken goedkoper.

Het werk

Het belangrijkste van het werk is voor mij het brengen van de mensen naar de kerk. Bij ons is er vaak goede prediking (vind ik), veel enthousiast gezang (ligt wat dichter bij de Afrikaanse stijl) en mogelijkheid voor het ontvangen van gebed voor allerlei noden. Op sociaal terrein zijn wij zwakker, maar al met al worden de mensen vaak toch bemoedigd.

Soms nodig ik mensen zelf uit om mee te komen, maar vaak gebeurt dat door degenen die al meekomen. Lange tijd mocht ik in Spaubeek via de intercom de mensen oproepen te komen en vaak kwamen daar ook mensen spontaan op af. Of buiten nodigden we soms mensen op het laatste moment uit om mee te komen.

En eens werd dat zelfs gedaan door een niet-gelovige… Op een donderdagavond stond ik bij de receptie te wachten op degenen die komen zouden en babbelde met de receptionist. Op een gegeven moment pakte hij een jonge Somaliër bij de kladden, die hem altijd op de zenuwen werkte, en zei hem streng dat hij maar mee naar de kerk moest om zich te bekeren. En ja hoor, daar ging hij, geschrokken, met nog negen andere Somaliërs achter hem aan. Die avond werd de dienst helemaal door zigeuners verzorgd en de groep Somaliërs zat stil achter in de kerk te kijken.

Van dit volk is er in al die jaren maar één geweest die regelmatig naar de kerk kwam, maar ze werd zó bedreigd. Volksgenoten uit Duitsland waren speciaal hierheen gekomen om haar onder handen te nemen. Het werd zo erg dat er op een bepaald moment een leger politiemannen bij heeft moeten komen om haar te beschermen.

God ziet dit volk. Op een keer wilde ik naar het vluchtelingencentrum gaan toen de Heilige Geest mij ineens zei 25 Somalische foldertjes mee te nemen; ze gingen over de verloren zoon en over vergeving. Aangekomen op het centrum zag ik een grote groep Somaliërs bij de ingang staan. ‘Nee, dat doe ik niet,’ ging er ineens door mij heen. Helemaal zonder vrees was ik niet; dit volk kan heel heftig zijn. Maar Gods leiding was te duidelijk. Ik gaf een man een foldertje, maar toen hij zag wat het was wilde hij zich er niet mee ‘verontreinigen’. Hij gaf het terug, maar een ander trok het me weer uit handen. En toen wilde iedereen het hebben. Ik deelde ze allemaal uit en had er ‘toevallig’ ook een in het Swahili bij me, die voor één van hen nodig bleek. De grote groep mensen werd ineens rustig en las aandachtig en in alle stilte. Enkelen lazen zachtjes voor voor hen die niet konden lezen. Die stilte was voor de werkers daar zo verdacht dat ze kwamen kijken; zelfs de directeur kwam naar buiten om te zien wat er aan de hand was. En in feite was er ook een heleboel aan de hand.

Er zijn in onze kerk mensen geweest van vele nationaliteiten: mensen uit China, Sri-Lanka, Iran, Afghanistan, Pakistan, India, het Midden-Oosten, Noord-Afrikaanse landen en de rest van Afrika, zelfs Midden-Amerika en natuurlijk ook uit Oost-Europa en Rusland. Het bleek dat een paar jaar voordat ik in deze kerk kwam iemand daar geprofeteerd had dat er mensen in onze kerk zouden komen uit allerlei natiën en volkeren. Ik weet niet wat er toen gedacht werd, maar vermoedelijk waren er zulke gedachten als: ‘Wij worden beroemd, wij worden het centrum van een grote opwekking. Van heinde en ver zullen ze hier komen kijken.’ En toen kwam het moment dat de profetie in vervulling begon te gaan… en… het waren maar vluchtelingen.

Dat is, denk ik, het probleem in vele kerken. Vluchtelingen, armen, gevangenen, zieken, oudere mensen, dat zijn allemaal niet zulke interessante mensen voor een gemeente. Maar als we het Woord lezen, zien we dat Jezus zich juist vereenzelvigt met deze mensen, en dat onze redding blijkt uit onze bemoeienis met hen.

Ik ben altijd geweldig gezegend geweest door de omgang met vreemdelingen. Vreugde en verfrissing waren vaak mijn deel; rechtstreeks door God zelf, maar ook via deze mensen. En bij buitenlanders geniet ik vaak van hun sociale leven; bij hen hoef je geen afspraak te maken om op bezoek te komen. Buiten de diensten om bezocht ik ze regelmatig, voor zover dat ging, want ik heb geen vrouw en moest ook voor het huis en de kinderen zorgen.

Ondertussen waren er verschillende centra in de directe omgeving bijgekomen, dus het werk nam toe. Soms kwamen er zelfs veertig of meer mensen mee naar de dienst. Iemand van de gemeente heeft me toen een jaar lang trouw tweemaal per week geholpen met het vervoer, we reden dan met twee busjes En sinds die tijd hielp hij ook regelmatig met de vertaling in het Engels. Het was voor die tijd vaker voorgekomen dat ik in twee talen tegelijk moest vertalen: Frans en Engels, maar gelukkig waren er nu verschillenden die het Engels op zich namen. En ook voor het vervoer waren er nu vaker mensen beschikbaar. Een vrouw brengt nu al jaren trouw mensen uit Schimmert mee.

Om de vertaalinstallatie in goede conditie te houden was trouwens een hele toer. In al die drukte sneuvelde er nogal eens wat en soms viel er wat tijdens het vertalen uit. Ik kon dan in paniek op en neer gaan rennen, maar merkte al snel dat door te bidden het euvel over het algemeen snel verholpen kon worden.

Terwijl dit werk in onze kerk al bestond, werd er een nieuwe zaal gebouwd. Toen werd besloten om achterin een gesloten ruimte te maken, achter glas, voor de vertalers. Dat is ideaal. In die ruimte kon ik ook al de foldertjes en bijbels kwijt.

Behalve op de zondag en donderdag haalde ik ook vaak enkelen voor de dinsdagavond op. Samen met iemand van de gemeente heb ik ook verschillende jaren thuis Bijbelstudie gegeven. Het waren vooral West-Afrikanen die dan kwamen. Bij hen was vaak een groter verlangen om het Woord goed te kennen dan bij anderen, heb ik gemerkt.

Maar na al die jaren werd de belasting toch te hoog en heb ik de dinsdagavond moeten laten vallen. Ik had namelijk nooit een samenkomst waar ik niet actief was en ontspannen van de Heer kon ontvangen. Dat heeft me wel opgebroken.

Wonderen van genezing

Ik herinner me een Palestijn die alleen Arabisch sprak. Ik had aan een Irakees een foldertje gegeven, die hij op zijn tafel had laten liggen. Deze Palestijn kwam binnen, las het foldertje, kwam tot bekering, ging naar de kerk, werd gedoopt en later in de Heilige Geest en dat allemaal zonder dat ik met hem had kunnen praten. Als hij bij ons in de kerk was, gaf ik hem tijdens de preek een walkman met Arabische prediking en dan zat hij weer te stralen.
Ik vond dat een geweldig wonder om te zien gebeuren.

Evangeliseren door met mensen te praten en foldertjes en cassettebandjes uit te delen werkt heel goed. Maar soms, misschien vaak zelfs, is er meer nodig.
En gelukkig spreekt God ook de taal van de kracht.

Er kwam een Joegoslaaf naar de receptie van het AZC voor een paracetamol vanwege een verschrikkelijke kiespijn. Ik had met hem te doen. ‘Zal ik voor je bidden?’ vroeg ik hem spontaan (tot mijn eigen grote verbazing). Hij stemde ermee in en tussen al die andere mensen legde ik hem de handen op. Hij ervoer verlichting van de pijn en vanaf dat moment kwam hij trouw drie maal per week mee naar de kerk. Bij zijn vertrek uit Joegoslavië had zijn vader hem op het hart gedrukt ‘s zondags naar de kerk te gaan en hij had heel braaf ja geknikt en het nooit gedaan. Maar nu zat hij er dan iedere keer enthousiast!

Een andere keer werd ik buiten geconfronteerd met een Libanees die aan erge hoofdpijnen leed als het gevolg van een verwonding aan het hoofd, die hij opgelopen had bij een granaatinslag. Ik stelde deze moslim voor om met hem te bidden. Hij reageerde alsof hij erop had staan wachten. Ik bad, hij werd genezen en is een trouw christen geworden.

Zo zijn er vele wonderen gebeurd, vaak in de diensten, maar het mooiste vind ik als deze dingen buiten de kerk gebeuren.

Het werk onder vluchtelingen is heerlijk, maar vaak toch inspannend. De laatste tijden had ik te kampen met vermoeidheid, en meer en meer zocht ik het werk te ontlopen. In het asielzoekerscentrum van Brunssum was mij gevraagd te komen, maar ik had niet veel zin. Er scheen een man ziek te zijn. De dag nadat ze me gevraagd hadden, had ik ineens wat tijd over en merkte dat ik geen smoes meer kon verzinnen om er niet heen te gaan. Ik kwam de kamer binnen en trof nog drie anderen aan die over hem waakten. De zieke zelf, een Zaïrees, lag uitgeteld op bed. Zelden heb ik zo’n vermagerd iemand gezien. Hij bleek al twee weken zo te liggen. Volgens eigen verhaal was hij geveld door wormen in de ingewanden. Het verbaasde me dat hij niet in het ziekenhuis was opgenomen en dat zo’n probleempje als wormen niet effectief aangepakt kon worden. Je zag de dood op de rand van zijn bed zitten.

Ik sprak met hem over het evangelie en stelde voor om voor hem te bidden. Iedereen knikte ineens heftig ‘ja’. We baden voor hem en in het gebed gaf hij zijn leven aan de Heer. Daarna stond hij op, kiepte de medicijnen de wc in en kwam de eerstvolgende keer mee naar de kerk. Zijn krachten kwamen snel terug. Wat bleek nu: het probleem bleek geen wormen te zijn, maar aids. Hij had dat niet durven te vertellen in het bijzijn van de anderen. Hij was daarmee de tweede Afrikaan in onze kerk waarbij de aids ontkracht werd. Hij werd gedoopt en kon er natuurlijk een mooi getuigenis bij geven.

Verschillende malen zijn ook onvruchtbare vrouwen door gebed genezen. Het is zo fantastisch te ervaren en te laten ervaren dat God ook een God van kracht is en betrokken bij alle facetten van het leven van een mens. Ook moslims, die daarna geen christen zijn geworden, hebben zo toch Gods liefde kunnen ervaren.
Toen ik op een keer enthousiast thuis kwam van een straatevangelisatie ging ik naar de buren (die Somaliërs zijn) en gaf hun een foldertje, dat met zeer grote aandacht gelezen werd. Ik wist zelf niet wat er in stond… ‘Ja doe maar,’ zei hij, ‘bid maar voor haar.’ Ik snapte er niets van. Maar toen bleek het foldertje over genezing te gaan en zijn vrouw had al drie nachten achtereen niet kunnen slapen vanwege astma. Ik was al met haar naar de dokter gegaan de dag ervoor, maar de medicijnen bleken niet te helpen en ze waren ten einde raad. Ze had al haar hele leven aanvallen te verduren gehad, maar nu was het wel heel erg. Bij het idee dat ik voor haar moest bidden voelde ik me onzeker. Niet lang daarvoor had ik ook iemand de handen opgelegd en die was kort daarna toch gestorven. Daarom zei ik hen ook dat ik niet zou weten wat God zou gaan doen. Maar zijzelf waren vol geloof en vertrouwen in Gods goedheid. Ik ben mijn broer gaan halen en samen hebben we gebeden (met een klein beetje geloof). Na het gebed letten we niet op haar, omdat we niet op een wonder rekenden; maar ze liep naar de keuken om te werken en ging de trap op zonder moeite. Dat realiseerden we ons pas achteraf toen we eraan dachten. En de volgende dag vroegen we aan haar man of zij goed geslapen had. ‘Ik niet,’ zei hij, ‘ze heeft de hele nacht gesnurkt.’
Zij heeft er sindsdien geen last meer van gehad. Op slag genezen. Uit dankbaarheid hebben zij later ook een auto cadeau gegeven… Maar christen zijn ze niet geworden. Onder de Somaliërs is op dit punt een verschrikkelijke sociale controle. De buurman erkent wel dat Jezus de Zoon van God is. Logisch volgens hem, want in de koran staat dat Maria maagd was en dat ze zwanger was geworden toen de Heilige Geest bij haar kwam, dus is Jezus de Zoon van God.

Moslims

Bij de eerste Afrikanen die naar de kerk kwamen bevond zich ook een Soedanese moslim. Hij begon in Jezus te geloven en kwam heel trouw twee maal per week mee naar de dienst. Maar hij bleef ook doorgaan de moskee te bezoeken. Hij kon niet werkelijk een keus maken. Op een avond bad ik hiervoor. De volgende dag was er een groep moslims die hem erop aanviel dat hij naar een christelijke kerk ging. Het ging zelfs zo ver dat één van hen een stoel op hem kapot sloeg. Hij werd zo kwaad dat hij zich voornam nóóit meer van zijn leven naar een moskee te gaan. Zo, dat was opgelost. Hij verhuisde naar Amsterdam en werd daar gedoopt.

Er waren altijd wel één of meer moslims die meekwamen. Mensen uit Irak, Iran, Turkije, Israel, Algerije, enz. Maar overwegend kwamen er toch zwarte Afrikanen, die vaak al christen waren.

Na enkele incidenten in de kerk waren de Afrikanen zo overtuigd van de aanwezigheid van racisme in onze kerk, dat ze ineens allemaal wegbleven. Ik kreeg ze niet meer op gang. Twee of drie maanden lang lag het werk stil.

Dat zat onze voorganger op een gegeven moment toch niet lekker. De Heilige Geest had hem al bij moslims bepaald en spontaan zei hij: ‘ik ga voor moslims bidden.’ Evangelisatie kan zo moeilijk lijken, maar is vaak – na gebed – zo eenvoudig.

Enkele dagen na die opmerking van mijn voorganger zat ik achter het bureau van de bibliotheek in het AZC, toen ik een Arabier of zoiets voorbij zag komen. Ineens bad ik hevig: ‘O Heer, geef me een opening zodat ik tegen hem kan getuigen!’ Binnen twee minuten kwam hij terug met een tolk en vroeg mij waar hij naar een bijeenkomst van Jehovas’ Getuigen kon gaan. Als antwoord kreeg hij: ‘O, kom maar bij ons.’ En hij kwam, en vijftien moslims volgden hem op den duur. Hij bleek een Palestijnse imam uit Saoedi-Arabië te zijn, die in het AZC voorging in de moskee, een heel toegewijde moslim.

Deze groep was heel trouw. Soms waren ze bang dat ze misschien niet opgehaald zouden worden en kwamen daarom ruim vóór tijd al te voet naar de kerk. Enkelen onder hen waren heel geïnteresseerd en wilden een gesprek met de voorganger om de islam en het christendom naast elkaar te kunnen leggen, om tot een keus te kunnen komen. Daar zaten ze dan op een middag: een Palestijnse imam, een officier van de Hezbollah uit Libanon, een officier van het christelijke leger in Libanon, een Algerijn die uit de gevangenis was ontsnapt en een uit de islam bekeerde Egyptenaar. Een kleurrijk gezelschap. Het werd een boeiend gesprek.

In de kerk hadden ze al ‘n beetje de schrik van wat ik allemaal meenam, dus heb ik maar niet van iedereen verteld wat ze waren. De imam voelde dat vooroordeel en zei lachend: ‘Dat ik Palestijn ben wil nog niet zeggen dat ik mijn tassen altijd vol heb met handgranaten.’

Ditzelfde kleurrijke gezelschap werd uitgenodigd om twee dagen door te brengen in een bijbelschool. De imam wilde er dolgraag blijven om de school te volgen, maar dat mocht niet omdat hij geen christen was…

Deze man preekte wekelijks in de moskee. Ik ben weleens meegegaan, maar werd soms met hele lelijke ogen aangekeken dat ik daar als christen onder hen zat.

Hij preekte, maar bezat geen koran, en kon er maar niet aankomen. De gedachte kwam in mijn hart om hem te helpen. ‘Heer, hoe kan dat nou? Is dat Uw stem in mijn hart? Dat is toch niet logisch?’ Ik nam hem schoorvoetend mee naar het islamitisch centrum in Aken. ‘Salam, salam,’ zei ik maar tegen iedereen. Met mijn baard en sandalen zie ik er al aardig Arabisch uit. Een baard en sandalen schijnen de herkenningstekens te zijn van een geestelijk werker onder de moslims. Vandaar dat ik vaker bij hen zo makkelijk openingen kreeg om over het geloof te praten. We hebben die middag in dat centrum doorgebracht en ik kocht een koran voor hem. Later hoorde ik dat hij in de moskee tijdens de preek gezegd had: ‘Ik had geen koran en geen van mijn islamitische broeders hielp mij er een te krijgen. Komt er een christen die uit eigen beweging mij aanbiedt samen een koran te gaan halen. Hoe kan dat?’ En dat was echt een grote vraag voor hem.

Later had ik mij ingezet om zijn vrouw hier te krijgen en weer had hij dat in de moskee in het midden gelegd dat geen van zijn broeders hem had geholpen, maar weer die christen. Moslims in het Midden-Oosten (en waarschijnlijk ook in de Noord-Afrikaanse landen) worden opgevoed met de bewering dat christenen vieze, onbetrouwbare honden zijn. God had, in Zijn grote liefde, mij daarom tot deze ‘theologisch onverantwoorde daad’ gebracht die koran te schenken, om hem iets van de christelijke liefde te laten proeven.

Op een dag kwam ik het AZC binnen en voelde een spanning. Ik liep naar de receptie om te vragen of er misschien moeilijkheden in het centrum waren. Nee, hij wist van niets. Op datzelfde moment kwam één van de moslims, die onze kerk bezocht, naar me toe om te vertellen dat er verschillende imams op bezoek waren gekomen. Zij zaten bij die andere imam om hem ter verantwoording te roepen en te waarschuwen niet meer naar een christelijke kerk te gaan. Die spanning had ik dus gevoeld toen ik in het gebouw binnenkwam. Zelfs vanuit Amsterdam kwam er een imam om hem te waarschuwen. De druk werd opgevoerd. En tegen de andere moslims werd gezegd dat ze voor papieren, vrouwen en geld zouden zorgen (want ze geloofden dat ik zo de moslims naar de kerk lokte; dat is trouwens hun eigen tactiek om mensen te ‘bekeren’). Ik vond dat een goed idee dat ze voor papieren, vrouwen en geld zouden zorgen, dan zorgde ik wel voor de rest…

Er zijn vaker conflicten geweest doordat moslims mee naar de kerk gingen, maar ikzelf ben nooit bedreigd geweest.

In het laatste gesprek dat deze imam en ik hadden ging het over het Zoonschap van Jezus. Daar raakte het klem; God had hem hierover geen openbaring gegeven. Niet lang daarna werd hij imam van een tweede moskee in Heerlen en het contact tussen ons viel weg. Ik ervaarde ook dat hij dat contact niet meer durfde, kon of wilde onderhouden. Ik bid nog af en toe voor hem, dat God zich aan hem zal openbaren.

Moslims zijn via gesprekken heel moeilijk te overtuigen van de godheid van Jezus. Het beste is te bidden voor openbaring. Sjiïtische moslims geloven dat Allah hen op belangrijke momenten van hun leven een droom geeft, een openbaring, om verder te kunnen.
Ik heb gemerkt dat Jezus zich vaak langs deze weg aan hen openbaart. Er kwam eens een echtpaar uit Iran aan. Ik gaf hem een folder­tje en direct werd hij enthousiast. Hij wilde alles hebben aan foldertjes en cassettes die ik in zijn taal bezat. Het bleek dat hij tijdens zijn vlucht in Turkije in de gevangenis een droom over Jezus had gehad. Sinds dat moment had hij een hevig verlangen alles over Hem te weten.

Zij werden in onze kerk gedoopt, maar zijn later, nadat zij verhuisd waren, weer van het christelijk geloof afgevallen. Dat was gebeurd tijdens de ramadan. De ramadan is altijd een moeilijke periode. Dat vraagt extra gebed. De klem van de islam wordt dan strakker. Ik merkte zelfs dat er in die periode minder christenen naar de kerk kwamen vanuit de vluchtelingencentra. Ook evangelisatie werd dan moeilijker. Dat was tenminste mijn ervaring.

Gemeente en gebed

Gebed is een belangrijk onderdeel van dit werk. Het was altijd heel goed te merken wanneer ervoor gebeden werd, vooral als de voorganger het zelf deed. Als ik opvallend veel zegen had op dit werk, of juist heel weinig, vroeg ik hem vaker of hij al of niet gebeden had, en het kwam altijd overeen. Vooral het vluchtelingencentrum in Spaubeek bleek ‘gebedsgevoelig’ te zijn.

In een week tijd hadden enkele mensen uit de gemeente mij benaderd om te zeggen dat ik regelmatig om het vluchtelingencentrum heen moest lopen om te bidden en demonen weg te jagen. Die mensen die mij erop aanspraken zijn helemaal niet van die figuren die zich met demonen bezighouden, dus die boodschap leek mij van God te komen. Ik heb het uitgeprobeerd en het resultaat was opvallend. Er ontstond de dag nadat ik gebeden had een zichtbare onrust op het centrum; als reactie daarop werden mensen, die al langere tijd de sfeer naar beneden haalden, verwijderd. En direct daarna nam het aantal mensen, dat mee naar de kerk kwam, toe. En zo ging dat verschillende keren. Dit vertelde ik mijn voorganger, en hij is ook verschillende malen om het gebouw heen gelopen om te bidden, met hetzelfde sterke resultaat.

Deze ervaring bracht mij ertoe om op een keer de gemeente te vragen extra te bidden. Het centrum werd namelijk al geruime tijd geteisterd door een grote groep lastposten. Op dinsdagavond, de gebedsavond van onze gemeente, keerden wij ons in gebed naar dit centrum, bestraften de kwade werkingen, zegenden het centrum en ervoeren daarbij duidelijk de kracht van de Heilige Geest. Diezelfde week werd om een uur of vijf in de morgen een inval gedaan door de politie en vijfentwintig Albanezen werden verwijderd. De rust en zegen keerden terug. (Met dit voorval wil ik natuurlijk niet zeggen dat alle Albanezen criminelen zijn, maar deze groep deugde in ieder geval niet).

Dit werk heeft nu minder de aandacht van de voorganger, omdat er nieuw jeugdwerk in onze gemeente opgestart is, dat geweldig groeit en veel gebed vraagt. Ik kon nu weer precies voelen wanneer het gebed opgehouden was. Deze ervaring heeft mij duidelijk gemaakt hoezeer een werk verbonden is met een gemeente en met het gebed van die gemeente.

Als zo’n werk opgestart wordt, is het belangrijk voorbidders te vinden die trouw hiervoor op de bres willen staan. Voorbidders zijn de motor van de gemeente en van activiteiten. En het kan zijn dat die voorbidders nog niet in de gemeente zelf gevonden worden, dat de gemeente nog ontvankelijk gemaakt moet worden voor dit werk.

Onze gemeente miste een stuk ontvankelijkheid en dat vond ik moeilijk. De buitenlanders werden gezien als een soort aanhangsel van mij en veel persoonlijk contact was er met hen niet. De Zaïrezen hadden ondertussen een koortje gevormd en er was afgesproken dat ze op een donderdagavond zouden zingen. Die nacht ervoor kon ik van verdriet niet slapen en bracht de nacht dan ook al smekende door, smekend dat er een doorbraak in de gemeente zou komen naar deze mensen toe. De volgende avond was fantastisch; deze groep Afrikanen prees de Heer in gezang zoals alleen Afrikanen dat kunnen en bij vele gemeenteleden sprong het hart voor hen open. Zij hadden hen nu echt als mensen, individuen, als broeders en zusters ervaren, met diezelfde liefde in het hart voor Jezus.

Er waren dagen dat mijn geestelijke leven zwakker was, maar ik bemerkte dat dat geen invloed had op het aantal mensen dat mee naar de dienst kwam en de zegen die ze ontvingen. Dat gaf een stuk ontspanning. Ik ervaarde daardoor dat dit werk Gods werk was; dat dit niet zozeer van mij afhing maar van Hem. Mijn taak was vooral om op het juiste moment op de juiste plaats te zijn.

Evangelisatie vind ik persoonlijk het mooiste om te doen. Maar meer en meer word je in dit werk nu geconfronteerd met christenen die er al zijn en die hun bemoedigingen en sociale omgang nodig hebben. Het verblijf van asielzoekers in een AZC is sinds tien jaar zo’n dertig maal zo lang geworden, dus dat verandert natuurlijk het karakter van het werk. Het mooiste zou zijn dat de plaatselijke gemeente als geheel, structureel, de verantwoording voor de buitenlandse christenen ging dragen. Maar in de praktijk komt dat nog weinig voor. Het wordt vaker als een aparte bediening gezien, terwijl nergens in de bijbel de zorg voor broeders en zusters van een andere cultuur als een aparte bediening wordt aangemerkt. Het is waarschijnlijk de schrik om te zeer met de nood van deze mensen geconfronteerd te worden die gemeentes afstandelijk doet zijn en gewoon onhandigheid natuurlijk.

Op het gebied van gebed en lofprijzing valt er veel te leren van Afrikaanse christenen en ook op het gebied van geestelijke oorlogvoering. Velen van hen zijn goede voorbidders en zijn zich zeer sterk bewust van het belang van veel gebed. Zoals de Zaïrezen, die al een opwekking hebben meegemaakt in hun land, zouden ons veel dingen kunnen leren. Zij zijn vaak getraind om lange tijd te bidden en gezamenlijke gebedsnachten zijn geen uitzondering. Ook het vasten wordt veel beoefend. Wat dat betreft zou de aanwezigheid van Afrikaanse christenen een grote zegen voor de gemeente kunnen betekenen.

‘Gemeente’ is de structuur die gegeven wordt aan ‘gemeenschap’.
In onze cultuur is de gemeentestructuur vaak goed georganiseerd, maar is de onderlinge gemeenschap zwakker. Bij de Afrikanen is het sociale leven veel sterker, maar is de structuur vaak minder. Bij hen is het doen van krachten door de Heilige Geest meer ontwikkeld en bij ons is het de theologische kennis. Toch duidelijk een teken dat we elkaar nodig hebben! Nu ik dit schrijf is er in onze gemeente een Zaïrese broeder, een vluchteling, die regelmatig bij ons preekt. En hij preekt goed en zijn inbreng wordt in onze kerk als heel positief ervaren.

Het werk van binnenuit

Het is een hele zegen als er in het asielzoekerscentrum één of meer vluchtelingen zijn die zich voor God inzetten. Er zijn vluchtelingen geweest die actief waren in evangelisatie en anderen die gebedsgroepjes opzetten. Er is nu in Spaubeek door de Zaïrezen een kerkje begonnen en soms zijn er op de gebedsavonden zo’n vijfendertig mensen bij elkaar, in vuur en vlam.

Vluchtelingen, die in het centrum zelf zoeken om mensen met God en de kerk in contact te brengen, vergemakkelijken aanzienlijk het werk van iemand uit de plaatselijke kerk, die de mensen wilt bereiken.

Het merendeel van hen, die mee naar de kerk gingen, zijn niet op mijn uitnodiging gekomen, maar op dat van hun medebewoners.
In Brunssum is ook een tijdlang een gebedsgroep van Afrikanen geweest. Een meisje van 21 jaar leidde dat. Zij deed dat met heel veel toewijding. De gebedssamenkomsten waren op dinsdag en donderdag. Ik was er eens bij als zij zo’n samenkomst voorbereidde, de dag ervoor, door gebed… Zij bad toen zo’n vier uur met een broeder. En dat was mooi om te zien; het ene moment lagen ze op de grond te huilen van berouw, dan op de knieën te pleiten voor anderen, en dan stonden ze juichend en springend te lofprijzen. Zang neemt altijd een belangrijke plaats in, en gelukkig waren er ook momenten van stilte.

Ik heb met ze moeten lachen. Toen zij van Spaubeek naar Brunssum overgeplaatst werd met haar man, vroeg ze mij de politie en de directie van het centrum in te lichten dat ze gebedsavonden en nachten zouden houden. Het was namelijk gebeurd dat ze in Spaubeek ‘s avonds laat met een hele groep aan het bidden waren. Afrikanen kunnen heel luidruchtig bidden, en dit keer was het zó luidruchtig dat er op het centrum gedacht werd dat er op die kamer een vechtpartij uitgebroken was. Ze durfden de kamer niet op om te gaan kijken, maar belden de politie op. Daar stonden dan ineens zes politie-agenten voor de deur…

Ik heb ze proberen uit te leggen dat in zulke situaties ook wel zachtjes gebeden kan worden; én God én de boze geesten lijden niet aan doofheid. Maar ik kon ze toch niet echt overtuigen. Ze begrepen niet dat een mens enthousiast kan worden voor God en vurig in de geestelijke strijd, en dat dan al fluisterende zouden moeten uiten. Wij blanken zijn ook veel meer gewend ons in te houden. Is dat gezonder? Vaak heb ik ze verbaasd zien staan als wij van blijdschap stilletjes huilden. ‘Als je blij bent ga je toch juichen en springen?’

De vrouw die deze gebedsgroep leidde heeft haar zegeningen van de Heer gekregen. Na een operatie vanwege een cyste zijn zij voor een paar weken bij mij in huis gekomen. In die weken is haar man tot bekering gekomen en kort daarna gedoopt. Maar ze hadden nog een probleem: er kwamen geen kinderen. De vrouw had zich voorgenomen zich van haar man te scheiden als ze datzelfde jaar niet zwanger zou worden. Dat is in Afrika vrij normaal en de familie van de man drong daar al op aan. Op een donderdagavond preekte er bij ons in de kerk een voorganger uit Kenya. We legden het probleem aan hem voor en hij begreep natuurlijk direct de draagwijdte ervan. Hij legde haar de handen op, bad voor haar en zei: ‘Vandaag wordt je zwanger.’ Zij geloofde (‘geloof zonder werken is dood,’ zegt Jacobus…) en negen maanden later was er een vrolijk geblèr in hun huis te horen.

In het asielzoekerscentrum in Geleen kwamen de christenen regelmatig bij elkaar, vooral als koor. Christelijke activiteiten waren verboden in het centrum, zoals in vele centra, maar hen vroegen ze vaker als koor daar te komen oefenen. Dat gebeurde dan in de gemeenschappelijke zaal. Vooraf was er gebed en achteraf ook. De aanwezigen, en dat waren er soms heel wat, meest moslims, werd dan gevraagd stil te zijn voor dat gebed. En als er gezongen werd klonken er heel wat ‘halleluja’s!’ Ook in Spaubeek werd er vaak geoefend.

In Spaubeek was er enkele jaren geleden een Zaïrese voorganger beland. Op een keer waren we in het centrum zelf gaan evangeliseren met een megafoon. Hij had daarvoor op de een of andere manier toestemming gekregen (zei hij). Uiteindelijk vond een medewerker dat toch niet zo geweldig en leidde ons naar de kapel waar we maar verder moesten gaan. Ondertussen waren er al zoveel mensen op ons af gekomen dat we samen een dienst konden houden. Dat was erg indrukwekkend. We konden moeilijk gaan preken, want de meesten verstonden geen Engels of Frans. Dus zijn we maar gaan bidden samen. En er werd in verschillende talen gebeden: Chinees, Amhaars, Lingala, Engels, enz. Je ervoer de aanwezigheid van de Heilige Geest heel sterk op dat moment. Er was een diep respect voor God in die kapel die middag.

Er valt eigenlijk zoveel te vertellen van wat er de afgelopen jaren gebeurd is, dat is allemaal niet op te schrijven. Dingen die me zo te binnen schieten schrijf ik maar op, hopende dat het bemoediging en inspiratie geeft aan degenen die ook graag God tussen deze mensen zouden willen dienen.

Kan iedereen vluchtelingenwerk doen?

Sommige mensen menen, dat ze heel wat kennis moeten hebben van andere culturen en godsdiensten, voordat je onder hen kunt werken, omdat je anders de verschrikkelijkste fouten kunt maken.
Er zijn natuurlijk bepaalde dingen die handig zijn te weten, bijvoorbeeld dat je de bijbel niet op de grond moet leggen bij moslims. En dat je als man niet tegen een Arabier moet zeggen dat hij een mooie vrouw heeft. Maar zo verschrikkelijk zwaar ligt dat allemaal niet. Op de eerste plaats mag je rekenen op Gods hulp. En op de tweede plaats weten deze buitenlanders zelf ook wel dat ze in een ander land zijn en dat de mensen hier een andere cultuur hebben; ze houden daar zelf al rekening mee. Als ze oprechte belangstelling en liefde proeven, dan is alles al zo’n beetje goedgemaakt. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat we ongevoelig moeten worden voor hun gevoeligheden. Zeker wat de omgang met het andere geslacht betreft is het goed even uit te vissen hoe dat moet.

Met buitenlanders over God en godsdienst praten gaat veel makkelijker dan met Nederlanders. Voor velen van hen is dat zelfs heel gewoon. De moslims bidden immers zelfs op straat en in hun taalgebruik komt Allah vaak voor. En atheïsme bij Afrikanen is een grote zeldzaamheid. En wat bijvoorbeeld Japanners betreft: het schijnt dat zij zich even terugtrekken om tot hun goden te bidden voordat ze een zakelijke transactie sluiten, ook als ze met westerlingen te doen hebben. Wat dat betreft is schaamte voor God en voor godsdienst een typisch Europees probleem.

Anderen denken, dat je in de omgang met buitenlanders vaak met tovenarij, occultisme en zo geconfronteerd wordt. Ik heb daar zelf heel weinig mee te maken gehad. En als het zover is, is de Heilige Geest daar natuurlijk ook.

In onze gemeente was er aan het eind van een dienst een oproep voor degenen, die graag de doop in de heilige Geest zouden willen ontvangen. Er was onder anderen een Ghanees onder ons en ik vroeg hem of hij daarnaar verlangde. Hij reageerde direct, ging naar voren en kwam vol blijdschap terug. Twee of drie dagen later sloeg hij door, werd krankzinnig en werd opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis van Sittard. Ik begreep er eerst niets van. Hij bleek zelfs verscheidene malen geprobeerd te hebben zelfmoord te plegen, maar gelukkig was deze jongen te onhandig en is dat allemaal niet gelukt.

Een dag na zijn opname ging ik ‘s avonds op weg, op de fiets, naar het ziekenhuis om hem te bezoeken. Onderweg, in de tunnel tussen Geleen en Sittard, hoorde ik een luide schreeuw boven me en zag een man met volle kracht een halve baksteen naar beneden gooien, op mijn hand. Mijn hand voelde aan als een leren zak met allemaal restjes botjes erin. Enkele ogenblikken daarna besefte ik ineens dat dat te maken moest hebben met het bezoekje dat ik ging afleggen. Ik bad voor mijn hand, die niet meer bewegen kon, en merkte direct herstel. Ik liet later een foto in het ziekenhuis maken, maar er was gelukkig niets aan de hand. Bij onze Ghanese vriend aangekomen zag ik hem tegen de grond vallen toen ik binnen kwam. Hij begon luid en snel zijn zonden te belijden. Er was op dat moment een andere Afrikaanse christen bijgekomen en daar was ik wel blij om, want de zonden die daar beleden werden hadden ook met fetisjisme te maken. Het bleek dat hij, voordat hij zijn land had verlaten, een toverdokter had bezocht om een ‘zegen’ over zijn asielprocedure mee te kunnen krijgen. Er waren wat toverformules uitgesproken en hij kreeg ‘medicijnen’ mee die hij regelmatig moest slikken. Zijn vriendin die achtergebleven was deed ook allerlei magische handelingen om hem te ‘zegenen’. Een demon van fetisjisme en van leugen kwam openbaar en ik wilde hem de handen op te leggen om voor bevrijding te bidden. Mijn Afrikaanse broeder hield mij tegen, ‘eerst zingen,’ zei hij, en dat deden we dus. Dat is opvallend bij Afrikaanse christenen, ze hebben de gewoonte te gaan zingen voordat ze gaan bidden. Na het zingen commandeerde ik de geesten weg te gaan en meteen stoof die jongen weg. ‘Nee, jij niet!’ riep ik hem nog na. Ik dacht dat hij begrepen had dat ik hém commandeerde weg te gaan. Maar dat bleek niet het geval; hij was de badkamer in gerend omdat de geesten er al kotsend uit kwamen. Daarna is deze broeder langzaam opgeknapt en uit het ziekenhuis ontslagen. Het laatste dat ik van hem hoorde was dat alles goed ging.
Wij denken vaker dat we verstand moeten hebben van allerlei andere godsdiensten, maar het is beter verstand te hebben van de God die bevrijden kan en er een kinderlijk vertrouwen in Hem op na te houden. Hij weet raad met allerlei situaties en Hij weet hoe Hij ons gebruiken moet.

Wat mij in dit werk veel goed gedaan heeft is het contact op zich met allerlei mensen. Onze cultuur is op sociaal gebied nogal arm en dat heb ik altijd als gemis ervaren. Buitenlanders zijn een stuk gastvrijer. En vaak zijn ze erg dankbaar voor wat aandacht. Zij verkeren in zulke moeilijke situaties dat een klein beetje liefde al een grote uitwerking kan hebben. En groot gemis in hun leven is dat de familie zo ver weg is en vaak ontbreekt ook ieder contact. En, als ze christenen zijn, missen ze hun kerkelijk leven, dat in bijvoorbeeld Afrika veel intensiever is.

Ik heb in die jaren met verschillenden van hen vriendschappen opgebouwd die blijvend zijn geworden. De zegen was en is over en weer. In perioden dat het moeilijk ging in mijn persoonlijk leven heb ik veel steun gekregen van enkele Afrikaanse broeders en zusters.

Zelden heb ik me neer laten drukken door problemen die zij hadden, in het besef dat ik ze daar niet mee hielp. Mijn hoofddoel was om ze te helpen een goede relatie met God op te bouwen. Met al die problemen rond de procedures heb ik me niet zozeer bemoeid. Dat zou gewoon teveel geworden zijn. Ik denk dat hier meer een verantwoordelijkheid voor de gemeente als geheel ligt. Gelukkig wordt die verantwoordelijkheid nu door verschillende kerken opgepakt: meer en meer kerken zijn bijvoorbeeld bereid kerkasiel te verlenen aan mensen die het land weer uit moeten, maar duidelijk levensgevaar lopen. Hoe goddelozer onze maatschappij wordt, hoe meer verantwoordelijkheid er weer bij de kerken komt te liggen.

Maar op de eerste plaats gaat het er natuurlijk om mensen tot discipelen van Jezus te maken en gemeenschap met hen op te bouwen, ongeacht kleur, cultuur of wat dan ook. In de hemel zit alles door elkaar en hier krijgen we nu al een goede gelegenheid om er alvast aan te wennen, meer nog: er alvast van te genieten!